woensdag, september 06, 2006

Sporen van een ruiter, een ruiterspoor

Tijdens het archeologisch onderzoek van een toekomstig bedrijventerrein te Roeselare (gemeente Rumbeke, provincie West-Vlaanderen, november 2005 – juli 2006) werd een goed bewaard ruiterspoor aangetroffen. Het bevond zich in de opvulling van een paalkuil. Deze laatste wordt op zijn beurt in verband gebracht met een vermoedelijk woonstalhuis uit de volle middeleeuwen (ca. 1100 – ca. 1300 n. Chr.).

Een ruiterspoor wordt gedragen aan de achterzijde van de voet, boven de hiel. Riemen over de wreef en onder de voetzool houden het geheel op zijn plaats. Tijdens het paardrijden wordt het gebruikt om het paard ‘aan te sporen’.

Het spoor dat in Rumbeke werd ontdekt, bestaat uit een U-vormige beugel met een erg korte schacht die eindigt in een punt. Daarmee behoort het dus tot de categorie van de priksporen. Het exemplaar bestaat uit ijzer en is erg gecorrodeerd. Daarom kan, in afwachting van een grondige restauratie, niet worden bepaald of de beugelarmen eindigen in telkens één of twee ogen. Hieraan werden dan de draagriemen bevestigd.

De ontwikkeling in het uitzicht van de middeleeuwse ruitersporen is behoorlijk goed gekend. Enerzijds aan de hand van archeologische vondsten. Maar anderzijds ook dankzij afbeeldingen, vooral op grafstenen, waarop de gestorven ridder in vol ornaat is te bewonderen.

Tot aan het einde van de 13de eeuw is enkel het prikspoor in gebruik. Rond 1300 begint men ook met het vervaardigen van het radspoor. De twee types worden in de eerste helft van de 14de eeuw naast elkaar gebruikt, maar rond 1350 raakt het prikspoor uit de mode en wordt het radspoor algemeen. Na de 15de eeuw verliest het spoor zijn specifieke functie als onderdeel van de wapenuitrusting. Het leeft wel voort als een accessoire van het ruiterkostuum en blijkt erg aan de mode onderhevig te zijn.

Hoe een dergelijk ruiterspoor, dat tot de wapenuitrusting van de middeleeuwse ridder behoorde, op een landbouwnederzetting terechtkwam, blijft voorlopig een open vraag.


Bibliografie

BAART J. et al., 1977: Opgravingen in Amsterdam. 20 jaar stadskernonderzoek, Haarlem, pp. 436-437.

ELLIS B.M.A., 1993: Horse Equipment. Spurs, In: MARGESON S., Norwich Households: The Medieval and Post-Medieval Finds from Norwich Survey Excavations 1971-1978, East Anglian Archaeology. Report No. 58, Norwich, pp. 220-223.



Wouter Lammens
archeologisch tekenaar Stad Roeselare

zondag, augustus 20, 2006

De grafheuvel uitgespit...

Leven en sterven is van alle tijden. Doorheen de menselijke geschiedenis hebben onze voorouders hun doden op verschillende wijzen begraven en herdacht. Voor archeologen zijn deze verschillende begraafpraktijken aanwijzingen om bepaalde perioden uit ons verleden af te lijnen.

Soms werd de afgestorvene begraven, al dan niet in een kist van hout of metaal, maar al even vaak werd het lijk verbrand op een brandstapel, waarna de brandresten verzameld werden in een urne en daarna begraven. Het is zelfs ooit de gewoonte geweest om lijken op een platform in de open lucht te laten liggen tot enkel de botten overbleven; deze werden dan bijgezet in grote grafkamers bij de beenderresten van hun voorvaderen.

Een van deze grafpraktijken uit het verleden is het fenomeen grafheuvel. Het gaat om een ronde aarden heuvel, in diameter meestal variërend tussen 10 en 35m, met een hoogte tussen 0,5 en 2m. Dergelijke heuvels werden aangelegd om er een belangrijke persoon uit de gemeenschap onder te begraven. Het lijk werd in een ondiepe kuil begraven, waarna er een heuvel bovenop werd aangelegd. Soms werd de dode eerst gecremeerd, waarna de urne onder een heuvel werd bijgezet. Om het geheel van de heuvel af te werken werd rond de tumulus een randstructuur aangelegd; soms is dit een krans van in de grond geheide palen maar meestal is dit een simpele ronde gracht. Deze randstructuren werden mogelijk opgetrokken om het terrein van het graf duidelijk af te lijnen van de wereld van de levenden. Daarnaast lijkt de randstructuur ook een indicatie te zijn voor het belang van de begraven persoon: sommige heuvels werden met verschillende grachten omringd, wat mogelijk een hogere status aangeeft. Bovendien dienen we hier op te merken dat hoewel er veel grafheuvels gekend zijn, er enkel belangrijke personen onder dergelijke heuvels werden begraven. Berekeningen gemaakt in Nederland wijzen uit dat slechts 15% van de bevolking een grafheuvel kregen bij hun dood, waar de rest van de gemeenschap werd begraven is tot op heden nog altijd een heet hangijzer in de archeologie.

doorsnede van een grafheuvelreconstructie
(uit: Overbeek A., 1983 (ed.): De onderkant van Nederland. Het avontuur van de archeologie, Amsterdam)

Het gebruik van de grafheuvels is op basis van onderzoek in Vlaanderen en Nederland geplaatst in de periode van de vroege- en midden-bronstijd (2000-1200 v.Chr.). De mensen die de heuvels aanlegden worden in de Lage Landen gezamenlijk aangeduid met de term Hilversum-cultuur, genoemd naar de vindplaats in Nederland. Grafheuvels komen echter ook voor in Noord-Frankrijk en Engeland, zij het met een aantal geografisch bepaalde specifieke kenmerken.

Niettegenstaande dat een grafheuvel aanvankelijk voor de begraving van 1 persoon is bedoeld, worden in sommige opgravingen duidelijk sporen aangetroffen van secundaire begravingen: hiermee bedoelt men dat er soms 100 jaar na de aanleg van de heuvel nog eens een persoon wordt begraven in de aarden heuvel zelf, niet onder de heuvel. Dit brengt ons bij de opmerking dat deze monumenten duidelijk verschillende generaties lang worden onderhouden en herkend. In een aantal gevallen kon tijdens de opgraving duidelijk aangetoond worden dat na verloop van tijd de wat afgevlakte heuvel weer opgehoogd wordt en dat de omringende gracht weer uitgediept wordt.

Vanaf 1200 v.Chr. merken we op dat de mode in de begraafpraktijk verandert, men gaat meer cremeren en de resten in een urne in een kuil in de grond begraven, zonder er nog een heuvel op aan te leggen. De bestaande heuvels liggen dan nog steeds zichtbaar in het landschap en worden wel gevrijwaard. Verschillende archeologische sites laten duidelijk blijken dat de heuvels niet verstoord worden door sporen uit de IJzertijd (750 v.Chr. – 0) of Romeinse periode (0 – 500).

Toch zijn er tot op vandaag slechts weinig van deze grafmonumenten intact bewaard. De reden hiervoor moet gezocht worden bij de hoge vlucht die de landbouw in onze streken nam tijdens de Middeleeuwen. Vlaanderen was toen een hoogtechnologische regio waar allerhande verbeterde landbouwtechnieken werden ontwikkeld. Het impact hiervan was dat veel van de grafheuvels in Vlaanderen werden afgevlakt, omdat een vlakke akker nu eenmaal makkelijker te bewerken is.

Bij het afvlakken van de heuvellichamen werd de omringende gracht onvermijdelijk opgevuld. Het zijn net deze opgevulde grachten die in archeologische opgravingen aangetroffen worden. Ze tekenen zich af als donkere cirkelvormige verkleuringen. Wanneer we deze van dichtbij onderzoeken, blijkt dat enkel de onderste helft van de gracht de eeuwenlange landbouw en het landgebruik heeft overleefd: de heuvel en het graf zin volledig verdwenen in de ploeglaag. Toch is dit onderste stukje gracht genoeg om voor de archeoloog een schat aan informatie te bevatten. Naast de vorm en de vulling van de gracht, die al een aanwijzing bevatten voor de opbouw en de evolutie van het monument, vinden we er ook scherven en andere archeologische resten.

de grafheuvel aangetroffen langs de Mandelstraat: enkel de donkere gracht is bewaard

Het exemplaar dat langs de Mandelstraat werd aangetroffen meet 14m in diameter, en was omgeven door een cirkelvormige gracht. Opmerkelijk is dat de rond gracht een onderbreking vertoont in de noordzijde. Er is als het ware een soort ingang uitgespaard om het centrale deel van de heuvel te betreden. Hoewel er in andere opgravingen ook dergelijke “toegangen” zijn gedocumenteerd, blijft het een vaag gegeven omdat de oriëntatie van de uitsparingen steeds verschilt. Uit de vulling van de gracht werden scherven geborgen die aantonen dat de grafheuvel hoogstwaarschijnlijk in de periode tussen 2000 en 1200 v.Chr. gedateerd kan worden.


Voor meer informatie omtrent grafheuvels:

AMPE (C.), BOURGEOIS (J.), CROMBE (P.), FOCKEDEY (L.), LANGOHR (R.), MEGANCK (M.), SEMEY (J.), VAN STRYDONCK (M.) & VERLAECKT (K .), 1996, “The circular view. Aerial photography and the discovery of Bronze Age funerary monuments in East- and West-Flanders (Belgium)”, Germania, 74, 1, pp. 45-94.

BOURGEOIS (J.), 1999, “De Metaaltijden in Vlaanderen”, in: ART (J.) (red.), 1999, Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente?, deel 4: Archeologie, Stichting Mens en Cultuur, Gent, pp. 215-276.

BOURGEOIS (J.), CHERRETTE (B.) & MEGANCK (M.), 2001, « Kringen voor de doden. Bronstijdgrafheuvels te Oedelem – Wulfsberge (W.-Vl.)”, in: Lunula Archeologia protohistorica, IX, Dendermonde, pp. 23-27.

CHERRETTE (B.) & BOURGEOIS (J.), 2002, “Palenkrans uit de midden – bronstijd en nederzettingssporen uit de late ijzertijd te Oedelem-Wulfsberge, W-Vl. (2001)”, in: Lunula Archeologia protohistorica, X, Brussel, pp. 13-15.

LOHOF (E.), 1994, “Tradition and change. Burial practices in the Late Neolithic and the Bronze Age in the north-eastern Netherlands”, in: Archaeological Dialogues, 2, pp. 98-118.

THEUNISSEN (L.), 1999, Midden-Bronstijdsamenlevingen in het zuiden van de Lage Landen. Een evaluatie van het begrip ‘Hilversum-cultuur’, onuitgegeven proefschrift ter verkrijging van de graad van Doctor, Universiteit van Leiden, 242 pp.

VERLAECKT (K.), 1996, Tussen heuvel en rivier. De Bronstijd in Oost – Vlaanderen (ca. 2000 – 750 v. Chr.), Stedelijk Museum, Dendermonde, 96 pp.


Frederik Demeyere
Projectarcheoloog Stad Roeselare
0486 95 41 37
Frederik.Demeyere@telenet.be

Wouter Lammens
Archeologisch tekenaar Stad Roeselare
Wouter.Lammens@telenet.be

Open Monumentendag 2006



Onder het thema "Import - Export" gaat op 10 september aanstaande in Vlaanderen opnieuw een editie van Open Monumentendag door. Ook in Roeselare is dit het geval, en als een van de activiteiten staat archeologie op de agenda.

Naar aanleiding van OMD 2006 wil de Vereniging voor Oudheidkundig Bodemonderzoek in West-Vlaanderen (V.O.B.o.W.), de Werkgroep Archeologie Roeselare (W.A.R.), het Koninklijk Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Roeselare en Ommeland K.GOGRO) en niet het minst de Dienst voor Cultuur van Roeselare uitpakken met een tentoonstelling “Ruim een kwarteeuw archeologie in de stad
”.
De opstelling met teksten, panelen en te bekijken vondstmateriaal is slechts van tijdelijke aard; ze is te bezoeken van 10 september tot 14 oktober.

Het was van 1979 geleden, met de opgravingen op de Grote Markt, dat een archeologische tentoonstelling nog eens onderdak kreeg in het stadhuis. Deze opgravingen waren de stimulans voor de oprichting van de Werkgroep Archeologie Roeselare (WAR), die van dan voort veldprospecties uitvoerde en waarnemingen deed bij bouwactiviteiten.

Tussen 1986 en 1994 werd met projectsubsidies van de provincie West-Vlaanderen, door V.O.B.o.W (in samenwerking met K.GOGRO en WAR) een Gallo - Romeinse artisanale nederzetting onderzocht aan de haven te Roeselare. Vijf eikenhouten waterputten en een dakpannenoven, uniek voor West-Vlaanderen, werden hierbij ontdekt.

Tussen 1997 en 2001 sloegen dezelfde drie verenigingen de handen ineen. Met toelating van de WIER (voorloper van het huidige WVI, de West-Vlaamse Intercommunale) werd het bedrijventerrein Lekken-Mandelstraat gedeeltelijk onderzocht. Daarbij kwamen belangrijke vondsten uit de Midden-Bronstijd en restanten van een Karolingische nederzetting aan het licht.

Het bedreigde terrein werd eind 2005 opnieuw onder de loep genomen door professionele archeologen (Frederik Demeyere, Wouter Lammens) die door het stadsbestuur werden aangesteld. Naast de resten van een Bronstijd grafmonument werden eveneens sporen van een Karolingische nederzetting aangetroffen (waterputten, hutkom, gebouwen). Bovendien zijn er ook aanwijzingen voor bewoningssporen uit de Volle Middeleeuwen.
Aan de site langs de Mandelstraat wordt tijdelijk een informatie-paneel voorzien om voorbijgangers een woordje uitleg te geven over de uitgevoerde werken.

Van 2002 t/m 2006 werd door V.O.B.o.W en WAR, eveneens met projectsubsidie van de provincie, een deel van de site Zilverberg Bergstraat onderzocht. Dit met welwillende toestemming en onder stimulans van de eigenaars N.V. ’t Eksternest: familie Fernand Callebert en Ria De Man. Op de noordflank van de Zilverberg werd de oudste nederzetting ontdekt uit het Finaal-Neolithicum, nog nooit eerder aangetroffen op het grondgebied van de stad.

In 2005 werd door V.O.B.o.W – WAR, en dankzij de alertheid van de familie Naert, een Karolingische waterput en drie kuilen nog in extremis gered bij de aanleg van de ring Noord in Roeselare.

De bevindingen van al deze archeologische interventies en onderzoeken worden onder de vorm van deze tijdelijke tentoonstelling aan het bredere publiek voorgesteld. Centraal daarbij is het thema van deze Open Monumenten Dag, import-export.

Was er al ruilhandel in roeselare tijdens de Steentijd? Brachten de Romeinen hun eigen borden en schalen mee naar onze streken? Dit zijn slechts enkele vragen waarop wij u een antwoord willen geven

Dat deze tentoonstelling rond OMD nu in het stadhuis kan gepresenteerd worden aan het grote publiek is een blijk van waardering vanwege het stadsbestuur voor een kwarteeuw archeologisch onderzoek van VOBoW – WAR en K.GOGRO in Roeselare en ommeland.Daar voelen wij ons bijzonder gelukkig mee. Wij doen ons best om het archeologisch patrimonium van onze stad beter in kaart te brengen.

De brochure “Ruim een kwarteeuw archeologie in de stad” als begeleiding bij de tentoonstelling, is verkrijgbaar op de tentoonstelling zelf in het stadhuis.

Jozef Goderis
Werkgroep Archeologie Roeselare

Frederik Demeyere
Projectarcheoloog Stad Roeselare

Frederik.Demeyere@telenet.be




Archeologie langs de Mandelstraat, Roeselare - Rumbeke

Vanaf november 2005 tot en met juli 2006 vond uitgebreid archeologisch onderzoek plaats op een toekomstig bedrijventerrein langs de Mandelstraat te Rumbeke (Roeselare). Het betrof hier fase 1, waarbij het noordoostelijke terrein werd aangepakt. Momenteel worden volop de voorbereidingen getroffen om de rest van het terrein in een tweede fase te kunnen onderzoeken.

De opgraving werd mogelijk dankzij de inzet van een hele rits partners. Eerst en vooral het stadsbestuur van Roeselare, dat instond voor de personeelskosten en technische bijstand. Vervolgens voorzagen het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) en het Agentschap R-O Vlaanderen, Entiteit Onroerend Erfgoed (voorheen M&L) van de Vlaamse Gemeenschap in materiële, personele en wetenschappelijke ondersteuning. Het gebruik van de graafmachine tot slot, werd door de West-Vlaamse Intercommunale (WVI) voor haar rekening genomen. Daarnaast kon gerekend worden op heel wat vrijwilligers en studenten archeologie.

Het archeologisch onderzoek nam een start met het uitgraven van proefsleuven op het volledige terrein. Op basis van de archeologische vondsten uit dit proefonderzoek kon het terrein in 3 zones verdeeld worden. Zones 1 en 2 bleken veelbelovende overblijfselen uit het verleden te bevatten, terwijl zone 3 duidelijk minder rijk was aan archeologische sporen. Daarom werd besloten zone 3 enkel te verkennen door het aanleggen van enkele kleine onderzoeksvlakken en zones 1 en 2 wel uitvoerig op te graven.

Men voorzag oorspronkelijk het archeologisch onderzoek van fase 1 eind april te kunnen afronden. De planning werd echter gedwarsboomd door een erg barre winter en daardoor duurde de opgraving tot eind juli.

Een eerste blik op de resultaten van de opgraving leert dat de overblijfselen hoofdzakelijk uit drie welbepaalde tijdperken stammen: de bronstijd, de karolingische periode en de volle middeleeuwen.

grondplan zone 1 waar de meeste sporen werden aangetroffen

De bronstijd

Op het terrein langs de Mandelstraat werd in de loop van de bronstijd een grafmonument aangelegd. Men koos daarvoor de rand van een natuurlijke zandrug uit, die reeds een blikvanger in het landschap vormde. Het monument bestond oorspronkelijk uit een opgeworpen grafheuvel waaronder de crematieresten van de overledene in een urne werden begraven. Aan de voet van het weinig hoge heuvellichaam was een cirkelvormige, droge gracht gegraven. De diameter bedroeg ongeveer 16m en in het noorden bevond zich een uitzonderlijke onderbreking. Als gevolg van erosie en eeuwenlange landbouwactiviteiten verdween de heuvel geleidelijk aan en raakte de gracht opgevuld. In Rumbeke kon daarom enkel de gracht nog aangetoond worden.

overzichtsfoto met de grafcirkel

Alleen al over West- en Oost-Vlaanderen verspreid, zijn dankzij luchtfoto’s ongeveer een duizental dergelijke grafmonumenten gekend. Ze horen voornamelijk thuis in de vroege- en midden-bronstijd (2000 – 1200 v. Chr.).

De karolingische periode

Tijdens de vroege middeleeuwen, hoogstwaarschijnlijk in de karolingische periode (800 – 1000 n. Chr.), werd de site bewoond. Uit een kluwen aan paalkuilen kon voorlopig minstens één huisplattegrond worden afgeleid (20-25m lang bij 8-10m breed, noord-zuid gericht). Het zou zelfs kunnen gaan om een zogenaamd woonstalhuis, bestemd voor zowel bewoning als het stallen van het vee tijdens de wintermaanden.

Verder werden vlakbij aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van ten minste 3 zogenaamde spijkers, voorraadschuurtjes met een verheven vloer die op 4 of 6 palen rustte. Deze constructies moesten de opgeslagen goederen van ongedierte en optrekkend vocht vrijwaren.

Iets van de gebouwen afgelegen, werden niet minder dan 4 waterputten opgegraven. Vermoedelijk was gedurende de bewoning van het terrein telkens slechts één exemplaar in gebruik en werd na verloop van tijd een oude put door een nieuwe vervangen. Onderaan deze putten bleef tot op vandaag een deel van de vierkante, houten beschoeiing bewaard.

één van de vier waterputten

Een laatste constructie, een zogenaamde hutkom, bevond zich ook iets van het woonstalhuis verwijderd. Deze hutkom (4m lang bij 3,5m breed) bestond een verzonken vloertje dat was afgedekt. De functie ervan wordt meestal in de artisanale sfeer geplaatst: in deze ruimte werd dan bijvoorbeeld hoofdzakelijk geweven, gesponnen, …

Tot slot werd op enige afstand ook nog een gracht blootgelegd die voorlopig eveneens van karolingische datum lijkt te zijn.

Het archeologisch onderzoek biedt dus een zeldzaam heldere blik op een uitgebreid woonerf. Centraal bevindt zich het woonstalhuis dat aan mens en dier een onderkomen biedt, op enige afstand situeren zich enkele waterputten voor de watervoorziening en een werkruimte en nog wat verder een gracht die wijst op percelering en/of afwatering van het omliggende land.

De volle middeleeuwen

Uit de volle middeleeuwen (1100 – 1300 n. Chr.) stammen een reeks paalkuilen en enkele zwarte tot grijze vlekken met heel wat houtskool, houtfragmentjes, aardewerk en bouwfragmenten. Dit geheel wordt voorlopig beschouwd als een vermoedelijk woonhuis, mogelijk voorzien van een potstal. Dit is een verdiepte zone waar opnieuw het vee kan worden gestald en waar ook de mest wordt verzameld om op de akkers te worden uitgevoerd.

Daarnaast werd nog een aanzienlijke groep paalkuilen aangetroffen die mogelijk verband houden met de hierboven vermelde woning, maar waaruit moeilijk een plattegrond op te maken valt.

Her en der op de opgraving komen grachten of greppels voor die hoogstwaarschijnlijk evenzeer in de volle middeleeuwen thuishoren. Ze worden voorlopig als een soort perceleringssysteem beschouwd dat het vermoedelijk woonhuis begrenst.

Tot hier een beknopt overzicht van de belangrijkste resultaten bij het afronden van het terreinwerk van fase 1. Verwacht wordt dat de verdere studie van de talrijke opgravingsgegevens nog tot de nodige aanvullingen en eventueel het bijsturen van bepaalde interpretaties zal leiden. De nodige voorzichtigheid bij het beschouwen van dit overzicht is dus aangeraden.

Frederik Demeyere
Projectarcheoloog Stad Roeselare
0486 95 41 37
Frederik.Demeyere@telenet.be

Wouter Lammens
Archeologisch tekenaar Stad Roeselare
Wouter.Lammens@telenet.be