zondag, augustus 20, 2006

De grafheuvel uitgespit...

Leven en sterven is van alle tijden. Doorheen de menselijke geschiedenis hebben onze voorouders hun doden op verschillende wijzen begraven en herdacht. Voor archeologen zijn deze verschillende begraafpraktijken aanwijzingen om bepaalde perioden uit ons verleden af te lijnen.

Soms werd de afgestorvene begraven, al dan niet in een kist van hout of metaal, maar al even vaak werd het lijk verbrand op een brandstapel, waarna de brandresten verzameld werden in een urne en daarna begraven. Het is zelfs ooit de gewoonte geweest om lijken op een platform in de open lucht te laten liggen tot enkel de botten overbleven; deze werden dan bijgezet in grote grafkamers bij de beenderresten van hun voorvaderen.

Een van deze grafpraktijken uit het verleden is het fenomeen grafheuvel. Het gaat om een ronde aarden heuvel, in diameter meestal variƫrend tussen 10 en 35m, met een hoogte tussen 0,5 en 2m. Dergelijke heuvels werden aangelegd om er een belangrijke persoon uit de gemeenschap onder te begraven. Het lijk werd in een ondiepe kuil begraven, waarna er een heuvel bovenop werd aangelegd. Soms werd de dode eerst gecremeerd, waarna de urne onder een heuvel werd bijgezet. Om het geheel van de heuvel af te werken werd rond de tumulus een randstructuur aangelegd; soms is dit een krans van in de grond geheide palen maar meestal is dit een simpele ronde gracht. Deze randstructuren werden mogelijk opgetrokken om het terrein van het graf duidelijk af te lijnen van de wereld van de levenden. Daarnaast lijkt de randstructuur ook een indicatie te zijn voor het belang van de begraven persoon: sommige heuvels werden met verschillende grachten omringd, wat mogelijk een hogere status aangeeft. Bovendien dienen we hier op te merken dat hoewel er veel grafheuvels gekend zijn, er enkel belangrijke personen onder dergelijke heuvels werden begraven. Berekeningen gemaakt in Nederland wijzen uit dat slechts 15% van de bevolking een grafheuvel kregen bij hun dood, waar de rest van de gemeenschap werd begraven is tot op heden nog altijd een heet hangijzer in de archeologie.

doorsnede van een grafheuvelreconstructie
(uit: Overbeek A., 1983 (ed.): De onderkant van Nederland. Het avontuur van de archeologie, Amsterdam)

Het gebruik van de grafheuvels is op basis van onderzoek in Vlaanderen en Nederland geplaatst in de periode van de vroege- en midden-bronstijd (2000-1200 v.Chr.). De mensen die de heuvels aanlegden worden in de Lage Landen gezamenlijk aangeduid met de term Hilversum-cultuur, genoemd naar de vindplaats in Nederland. Grafheuvels komen echter ook voor in Noord-Frankrijk en Engeland, zij het met een aantal geografisch bepaalde specifieke kenmerken.

Niettegenstaande dat een grafheuvel aanvankelijk voor de begraving van 1 persoon is bedoeld, worden in sommige opgravingen duidelijk sporen aangetroffen van secundaire begravingen: hiermee bedoelt men dat er soms 100 jaar na de aanleg van de heuvel nog eens een persoon wordt begraven in de aarden heuvel zelf, niet onder de heuvel. Dit brengt ons bij de opmerking dat deze monumenten duidelijk verschillende generaties lang worden onderhouden en herkend. In een aantal gevallen kon tijdens de opgraving duidelijk aangetoond worden dat na verloop van tijd de wat afgevlakte heuvel weer opgehoogd wordt en dat de omringende gracht weer uitgediept wordt.

Vanaf 1200 v.Chr. merken we op dat de mode in de begraafpraktijk verandert, men gaat meer cremeren en de resten in een urne in een kuil in de grond begraven, zonder er nog een heuvel op aan te leggen. De bestaande heuvels liggen dan nog steeds zichtbaar in het landschap en worden wel gevrijwaard. Verschillende archeologische sites laten duidelijk blijken dat de heuvels niet verstoord worden door sporen uit de IJzertijd (750 v.Chr. – 0) of Romeinse periode (0 – 500).

Toch zijn er tot op vandaag slechts weinig van deze grafmonumenten intact bewaard. De reden hiervoor moet gezocht worden bij de hoge vlucht die de landbouw in onze streken nam tijdens de Middeleeuwen. Vlaanderen was toen een hoogtechnologische regio waar allerhande verbeterde landbouwtechnieken werden ontwikkeld. Het impact hiervan was dat veel van de grafheuvels in Vlaanderen werden afgevlakt, omdat een vlakke akker nu eenmaal makkelijker te bewerken is.

Bij het afvlakken van de heuvellichamen werd de omringende gracht onvermijdelijk opgevuld. Het zijn net deze opgevulde grachten die in archeologische opgravingen aangetroffen worden. Ze tekenen zich af als donkere cirkelvormige verkleuringen. Wanneer we deze van dichtbij onderzoeken, blijkt dat enkel de onderste helft van de gracht de eeuwenlange landbouw en het landgebruik heeft overleefd: de heuvel en het graf zin volledig verdwenen in de ploeglaag. Toch is dit onderste stukje gracht genoeg om voor de archeoloog een schat aan informatie te bevatten. Naast de vorm en de vulling van de gracht, die al een aanwijzing bevatten voor de opbouw en de evolutie van het monument, vinden we er ook scherven en andere archeologische resten.

de grafheuvel aangetroffen langs de Mandelstraat: enkel de donkere gracht is bewaard

Het exemplaar dat langs de Mandelstraat werd aangetroffen meet 14m in diameter, en was omgeven door een cirkelvormige gracht. Opmerkelijk is dat de rond gracht een onderbreking vertoont in de noordzijde. Er is als het ware een soort ingang uitgespaard om het centrale deel van de heuvel te betreden. Hoewel er in andere opgravingen ook dergelijke “toegangen” zijn gedocumenteerd, blijft het een vaag gegeven omdat de oriĆ«ntatie van de uitsparingen steeds verschilt. Uit de vulling van de gracht werden scherven geborgen die aantonen dat de grafheuvel hoogstwaarschijnlijk in de periode tussen 2000 en 1200 v.Chr. gedateerd kan worden.


Voor meer informatie omtrent grafheuvels:

AMPE (C.), BOURGEOIS (J.), CROMBE (P.), FOCKEDEY (L.), LANGOHR (R.), MEGANCK (M.), SEMEY (J.), VAN STRYDONCK (M.) & VERLAECKT (K .), 1996, “The circular view. Aerial photography and the discovery of Bronze Age funerary monuments in East- and West-Flanders (Belgium)”, Germania, 74, 1, pp. 45-94.

BOURGEOIS (J.), 1999, “De Metaaltijden in Vlaanderen”, in: ART (J.) (red.), 1999, Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente?, deel 4: Archeologie, Stichting Mens en Cultuur, Gent, pp. 215-276.

BOURGEOIS (J.), CHERRETTE (B.) & MEGANCK (M.), 2001, « Kringen voor de doden. Bronstijdgrafheuvels te Oedelem – Wulfsberge (W.-Vl.)”, in: Lunula Archeologia protohistorica, IX, Dendermonde, pp. 23-27.

CHERRETTE (B.) & BOURGEOIS (J.), 2002, “Palenkrans uit de midden – bronstijd en nederzettingssporen uit de late ijzertijd te Oedelem-Wulfsberge, W-Vl. (2001)”, in: Lunula Archeologia protohistorica, X, Brussel, pp. 13-15.

LOHOF (E.), 1994, “Tradition and change. Burial practices in the Late Neolithic and the Bronze Age in the north-eastern Netherlands”, in: Archaeological Dialogues, 2, pp. 98-118.

THEUNISSEN (L.), 1999, Midden-Bronstijdsamenlevingen in het zuiden van de Lage Landen. Een evaluatie van het begrip ‘Hilversum-cultuur’, onuitgegeven proefschrift ter verkrijging van de graad van Doctor, Universiteit van Leiden, 242 pp.

VERLAECKT (K.), 1996, Tussen heuvel en rivier. De Bronstijd in Oost – Vlaanderen (ca. 2000 – 750 v. Chr.), Stedelijk Museum, Dendermonde, 96 pp.


Frederik Demeyere
Projectarcheoloog Stad Roeselare
0486 95 41 37
Frederik.Demeyere@telenet.be

Wouter Lammens
Archeologisch tekenaar Stad Roeselare
Wouter.Lammens@telenet.be

Geen opmerkingen: